“Niet rennen,” hoor ik een vader van twee jonge kinderen zeggen. Hij ligt een paar plekken verderop op een ligbed aan het zwembad. Het jonge kind rent op zijn blote voetjes over de natte, wellicht gladde, tegels. Ik zou hetzelfde gezegd kunnen hebben tegen mijn kinderen toen ze de leeftijd hadden van die van hem. Ik zie het weer voor me. Vooral als er water én zand was, hadden onze jongens dolle pret in en rondom het zwembad. We moesten ze dan regelmatig tot rust manen. Je doet er immers als ouders alles aan om je kinderen te behoeden van pijn.
De sfeer naast me wordt grimmiger. Zowel zoon als dochter nemen de opdrachten die ze krijgen van hun vader niet heel serieus. Eerlijk gezegd snap ik het wel, de wat nors klinkende man blijft aan de lopende band gebiedenderwijs opdrachten afvuren op zijn kroost. “Doe je slippers aan. Nee, in het zwembad moet je ze uit doen. Neem je het emmertje mee? Laat het waterpistool maar hier. Je moet even wat drinken! Nee, je krijgt geen snoepje, we gaan dadelijk eten. Zwembandjes aan. Laat je broertje met rust. Pas op. Kom je moet nu echt wat drinken. Wat zeg je dan? Luister naar papa!” Ik zie het weer voor me. Als ouder van jonge kinderen hou je continue een oogje in het zeil bij het zwembad. Je wilt je oogappeltjes immers behoeden van narigheid.
De ongeduldig wordende vader is niet langer geïrriteerd. Hij is boos. “Eén, twee…” Begint hij te luid tellen. Hij telt niet verder. “Eén, twee…,” herhaalt hij nogmaals. Het jongetje komt direct naar zijn vader. Dochterlief blijft echter op een afstandje staan. Ze lijkt bang. Haar vader snauwt naar haar: “Zie je die slipper? Je weet wat ik daarmee kan als ik boos ben.” Van schrik kijk ik op en stop met lezen in mijn boek. Ongeloof, verbazing, afschuw en walging raast door mijn lijf. Ik zie het voor me.